In de winter van 1999-2000 werden de opgravingen in put 30, die in 1999 moesten worden onderbroken, voorgezet. In deze put werd het noord-oostelijke deel van een groot gebouw in het noord-oosten van de stad onderzocht. Eerder waren in dit gebouw reeds drie andere putten geopend met de nummers 8, 12 en 22 (een klein deel van put 30 overlapt put 22). Het doel van put 30 was het onderzoek van dit 5e eeuwse gebouw voort te zetten en inzicht te krijgen in de functie ervan binnen de noord-oostelijke stadswijk. Gezien de plattegrond en de vondst van een olielamp met een Christelijke inscriptie (zie de foto hieronder) en verschillende kruisen kan dit gebouw heel goed een vroeg-Christelijke kerkelijke functie hebben gehad.
Put 39 werd geopend in het jaar 2000 in hetzelfde grote gebouw als de putten 8, 12, 22 en 30. Put 39 ligt in het verlengde van put 8, pal oostelijk van deze eerdere put en 1 m ten zuiden van put 12. Het doel van put 39 is het verdere onderzoek van dit gebouw en de functie daarvan alsmede het verkrijgen van informatie betreffende het eerdere gebruik van dit gebied. De ideeën over de functie van het gebouw zijn in de loop van de tijd nogal eens gewijzigd. Dankzij het onderzoek in vijf putten is een betere interpretatie van de functie en geschiedenis van dit gebouw nu mogelijk.
Naar het einde van deze pagina.
Op dit moment lijkt het te gaan om één vrijstaand gebouw, zonder daar later tegenaan gebouwde structuren. Een centraal gelegen gang of steeg vormt een duidelijke middellijn die het gebouw in tweeën deelt. Aan de noordzijde bevindt zich het privé gedeelte van het gebouw, aan de zuidzijde liggen de publiek toegankelijke vertrekken. Put 39 bevindt zich in het publieke gedeelte. Hoewel de privé vertrekken reeds goed gedocumenteerd waren door middel van de putten 8 en 30, met daarin een keuken, een vorraadkamer en een woonvertrek, was het publieke deel van het gebouw pas goed te begrijpen na de opgravingen in put 39. Deze opgravingen hebben het binnenste gedeelte van een foyer onthuld alsmede de binnenplaats, omgeven door zuilen, waartoe deze foyer toegang verleent. Het verband tussen deze binnenplaats en de kamer met banken in put 8 (zie de vorige pagina) kan nu pas goed worden begrepen. Ook kunnen nu de fraaie betegelde vloer en de enkele pilaar die in put 22 aan het licht kwamen (zie de foto hieronder) in een groter verband worden geplaatst. Het ligt in de bedoeling om gedurende de volgende campagne het hele gebied tussen de putten 39 en 22 op te graven zodat de gehele publieke ruimte van dit gebouw zichtbaar wordt.
Naar het einde van deze pagina.
De opgravingen in put 32 werden eveneens voortgezet. Dit is een put van 3 x 5 m direct verbonden aan de ernaast gelegen put 23 waarin een tempel was blootgelegd (zie de foto hieronder). Een nieuwe ontdekking dit jaar waren de resten van hout/en offerkommen in het oostelijke deel van het gebouw, nabij de ingang. Vergelijkbare resten, slechts zichtbaar als bruin verkleurde cirkels in het zand, waren eerder aangetroffen in de putten 23, 16 en 10 hetgeen de voortzetting van bepaalde religieuze gebruiken gedurende een lange periode doet vermoeden (zie de vorige pagina).
Put 34 is een put van 6 x 6.5 m uitgelegd langs een oost-west lopende straat dwars door de stad (aangeduid als ‘Decumanus Maximus’), van de grote tempel van Serapis naar de Rode Zee. Deze put is juist ten noorden van put 21 (waar in 1998 een vuilnisbelt werd opgegraven) en oostelijk van de putten 20 en 27 waarin gebouwen werden gevonden. De reden om deze put hier uit te leggen was dat aan het oppervlak een interessante plattegrond zichtbaar was: een groot rechthoekig gebouw met een deur op het zuiden, naar de straat, en mogelijk een binnenmuur in het noord-oostelijk gedeelte van het gebouw. Opgravingen hebben de resten van een trap bloot gelegd, hetgeen wijst op een verdieping of op een intensief gebruik van het dak. Er werden ook trappen aangetroffen in de putten 37, 38 en 41 waarmee het waarschijnlijk wordt dat ook in Berenike dezelfde bouwstijl werd gevolgd als elders rond de Middelllandse Zee met ruimten voor een werkplaats of winkel op de begane grond en de woonvertrekken daarboven. Het is niet onmogelijk dat het afval dat werd aangetroffen in put 21 afkomstig was van de personen die indertijd het huis bewoonden dat nu gedeeltelijk is opgegraven in put 34.
Naar het einde van deze pagina.
De afmetingen van put 37 waren in eerste instantie 8 x 4 m maar het bleek noodzakelijk, naarmate meer van de plattegrond zichtbaar werd, deze put eerst met 0,6 m naar het noorden uit te breiden om de gehele ingang bloot te kunnen leggen. Daarna werd de put 1,4 m en toen nog met 1 m naar het zuiden verlengd (in totaal dus met 2,4 m) om de gehele binnenplaats of kamer vrij te kunnen maken tot aan de zuidelijke muur. De uiteindelijk afmetingen van deze put waren dus 8 x 7 m.
Put 37 is geopend in een gebouw ten zuiden van de zogenaamde ‘Decumanus Maximus’, de straat die door het centrum van Berenike loopt in een oost-westelijke richting, van de tempel van Serapis naar de Rode Zee. Het gebouw ligt niet meer dan één woonblok van het tempelterrein verwijderd en momenteel wordt aangenomen dat het een publieke functie moet hebben gehad. De aard daarvan is echter nog onduidelijk omdat dit jaar de meeste tijd werd doorgebracht met het verwijderen van puin uit de noordelijkste ruimte. De eerste bewoningslagen werden bereikt maar zijn nog niet opgegraven. Gezien de architectuur van de opgegraven ruimte lijkt deze een binnenplaats te zijn geweest. Er zijn twee ingangen, één vanaf de straat in het noorden en één in het zuiden vanuit een nog niet opgegraven kamer. Verder zijn er twee trappen, een nogal monumentale trap naar de drempel tussen de beide ruimtes en een tweede trap naar een verdieping, of het dak, op de zuidelijke kamer.
In deze put werden bovendien drie stenen gevonden met daarop incripties in het Grieks (zie de foto bovenaan deze pagina). Twee inscripties lijken een kopie van dezelfde tekst en bevatten een wijding aan Zeus (Jupiter) door een vrouw genaamd Philotera, waarschijnlijk ten tijde van de regering door Nero (54-68 n.Chr.). De inscripties waren in de oudheid gedeeltelijk weggebeiteld en de stenen hergebruikt als bouwmateriaal. De derde inscriptie was een wijding aan Isis gedurende de regering van Trajanus (98-117 n.Chr.). Ook deze steen was van de oorspronkelijk plaats verwijderd en lag klaar om te worden hergebruikt. De gesloten toegang tot het gebouw lijkt ingegeven door de wens om bezoekers te kunnen zien aankomen en hen zo nodig de toegang te beletten. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn geweest bij gebouwen waar belangrijke zaken werden gedaan, zoals de handel in waardevolle artikelen of het nemen van bestuurlijke of militaire beslissingen.
Om het opgravingsgebied in een groot gebouw uit de 5e eeuw n.Chr., waarvan het onderzoek was begonnen in 1999, te vergroten werd put 38 geopend, direct oostelijk van put 28. Beide putten waren oorspronkelijk 9 x 4 m maar enkele dagen voor het einde van de campagne in 2000 was het noodzakelijk om put 38 een meter naar het noorden uit te breiden om de gevolgen van het instorten van het profiel, waarbij twee nieuwe muren zichtbaar werden in het noord-oosten van de put, te compenseren. Helaas kon het ingestorte gedeelte niet stratigrafisch worden opgegraven. Aangezien put 38 werd geopend op het moment dat er nog slechts drie weken in gewerkt kon worden is deze put een investering voor de toekomst. Het doel ervan was om zoveel mogelijk van de plattegrond van het gebouw vrij te maken en de nieuwe put in fase te brengen met de ernaast gelegen put 28. Deze beide doelen werden bereikt en het werk zal in 2001 worden voortgezet.
Tot nu toe legden de opgravingen het hele noordelijke gedeelte van het gebouw bloot. Hoewel de putten nog niet overal in fase zijn, kan de stratigrafie van beide putten eenvoudig met elkaar in verband worden gebracht. In put 38 konden de twee laatste fasen van het gebouw worden bestudeerd: fase I (de plattegrond in de 5e eeuw n.Chr.) en fase II (puin en afval uit de tijd nadat het gebouw was verlaten) die inmiddels geheel is verwijderd. Hoewel in put 38 de bewoningslagen nog niet zijn bereikt lijken de gegevens die uit het puin en de resten van het gebouw kunnen worden afgeleid volledig in overeenstemming met hetgeen in put 28 werd aangetroffen in 1999. De vroegste puinlagen opgegraven in put 38, in het oostlijke deel van het gebouw, leverden aardewerk uit dezelfde periode op. Net als in de putten 34, 37 en 41 werd in put 38 een trap aangetroffen die wijst op het gebruik van het dak of een verdieping.
Put 41 lag ongeveer 50 m ten noorden van de belangrijkste oost-west straat door Berenike ('Decumanus Maximus') en net ten westen van de belangrijste noord-zuid straat door de stad. De plaats van de put werd bepaald door de plattegrond die aan het oppervlak zichtbaar was. Een ongeveer rechthoekige vorm deed hier een gebouw of een kamer vermoeden. Het doel van deze put was het vaststellen van de plattegrond en de functie van deze ruimte, een doel dat niet bereikt zal worden voordat de opgraving ervan in de toekomst voltooid zal worden. Het grootste deel van de put wordt in beslag genomen door een kamer van 5,35 m in oost-westelijke en 2,90 m in noord-zuidelijke richting waarbij de noord-oostelijke hoek van deze kamer samenvalt met de noord-oostelijke hoek van de put. Aan het einde van de campagne waren de muren vrijgelegd tot een diepte van 1-1,5 m. De ingang van de kamer bleek in de zuid-oost hoek te zijn. Deze centraal in de put gelegen kamer werd gedeeltelijk opgegraven en er bleken in totaal vijf nissen te zijn in drie van de vier muren. In elke nis was een houten plank en de eveneens houten bodem bewaard gebleven, zij het niet in al te goede conditie, maar helaas niets van de inhoud.
Buiten deze kamer werd een trap aangetroffen, gebouwd langs de westelijk muur en vergelijkbaar met de trappen in de putten 34, 37 en 38. Dit is opnieuw een aanwijzing voor het het bestaan van verdiepingen, waarschijnlijk met de woonvertrekken, waarbij de begane grond gebruikt kan zijn geweest als werkplaats of winkel. Dit is de overheersende bouwstijl rond de Middellandse Zee in de Klassieke tijd. Het lange-termijn doel van deze put is het verkrijgen van inzicht in de bestuurlijke en economische functie van dit gebied binnen Berenike en daarnaast mogelijk het vaststellen van de kustlijn in de Ptolemeïsche tijd.
Naar het einde van deze pagina.
Put 33 was de vijfde put die werd geopend in de vroeg-Romeinse
vuilnisbelt net voorbij de noord-westelijke grens van de oude stad. Deze
put, van 5 x 5 m, werd uitgezet tussen put 19, meer naar het noorden, en
put 31, meer naar het zuiden. Twee eerder opgegraven putten (29 en 13)
liggen ten noord-westen van put 33. Al deze putten liggen op een flauwe
helling die oploopt in de richting van de stad. Het hoogtepunt van put
33, bijvoorbeeld, was 4,48 m boven zeeniveau. Het oppervlak in dit gebied
is bezaaid met potscherven en puin en na verwijdering van een paar centimeter
grond wordt vaak al het afval zichtbaar (zie de foto hierboven). De vrijwel
volledige afwezigheid van gebouwen duidt erop dat dit gebied in de vroeg-Romeinse
tijd gereserveerd was voor het storten van afval hetgeen gebeurde in afvalhopen
die nog steeds zichtbaar zijn. De opgravingen lijken bovendien aan te geven
dat de afvallagen de oorspronkelijke topografie van het landschap volgen.
Put 35 is een put van 6 x 6 m in het Ptolemeïsche
deel van de stad, in het uiterste westen daarvan. Deze put werd geopend
om de gegevens te verifiëren van het magnetometrische onderzoek dat
hier in 1999 was verricht. Geen gebouwen of aanwijzing voor het gebruik
van dit gebied werden aangetroffen. Put 36 (6 x 6,5 m groot) werd eveneens
uitgezet in het zuid-westelijk deel van de stad om eventuele Ptolemeïsche
resten bloot te leggen en om de resultaten van het magnetometrisch onderzoek
te controleren. Een aantal slecht gebouwde muren werden aangetroffen samen
met een grote hoeveelheid lood, gedeeltelijk bewerkt en ooit waarschijnlijk
uitgewalst in dikke platen. In de noord-oost hoek van de put werd een deel
van een installatie blootgelegd die ooit te maken had met de watervoorziening
van de stad. Hoewel de opgravingen niet konden worden voltooid door gebrek
aan tijd, konden alle vondsten in deze put overtuigend gedateerd worden
als afkomstig uit de Ptolemeïsche tijd. De aardewerk specialisten
herkenden de grote amfoorfragmenten als Ptolemeïsch maar konden die
datering niet verfijnen. Op basis van de stratigrafie konden de vondsten
in deze put verdeeld worden in twee perioden: fase I (Ptolemeïsch)
en fase II (post-Ptolemeïsch).
Put 40 is een derde put in het Ptolemeïsche deel van de stad en is 6 x 7 m groot. Ook deze put werd geopend om de resultaten van het magnetometrisch onderzoek dat hier vorig jaar plaatvond te controleren. De resten van een grote, goed gebouwde muur werden aangetroffen, gedeeltelijk op een in de rotsbodem uitgehakte fundering. De zijmuren die bij het magnetometrisch onderzoek zichtbaar waren bleken al in de oudheid verwijderd. Onder de vondsten in deze put bevonden zich een klein uit steen gesneden hoofdje met duidelijk Nubische of Afrikaanse trekken en een stuk van een kies van een olifant, de eerste archeologische aanwijzing voor de aanwezigheid van deze dieren in Berenike.
De opgravingen in put 10 werden ook deze campagne voortgezet.
Put 10 werd geopend in 1996 in het midden van de stad, tussen de tempel
van Serapis en put 1, en mat 10 x 10 m. Het doel van put 10 was het verkrijgen
van een volledig stratigrafisch overzicht van de stad (zie
de vorige pagina). Gedurende het jaar 2000 werden de laat-Romeinse
muren gedetailleerd beschreven en vervolgens verwijderd om het onderzoek
van de oudere lagen mogelijk te maken. De opgravingen hebben momenteel
de vroeg-Romeinse lagen bereikt, met daarin Ptolemeïsche restmateriaal.
Aan het eind van de opgravingsperiode werd de bovenkant van de Ptolemeïsche
bewoninglagen bereikt.
Een belangrijk aspect van het werk in Berenike is
het voortgaande onderzoek van het achterland waarbij de wegen naar de Nijl
vallei, de mijnen, de steengroeven, de woestijnsdorpen en de mogelijke
Christelijke heremietnederzettingen in kaart worden gebracht. Veel van
deze historische plaatsen worden ernstig bedreigd door de ontwikkeling
van de Rode Zeekust voor het toerisme.
Naar het einde van deze pagina.
Het fort (hydreuma) van Siket ligt ongeveer 7 km ten noord-westen van Berenike. In het fort bevond zich hoogst waarschijnlijk een bron of een cisterne. Momenteel wordt gedacht dat Siket, samen met de twee forten in Kalalat (zie de tekst hieronder), de inwoners van Berenike van drinkwater heeft voorzien. Eerder onderzoek van het gebied leverde een datering in de 1e-3e eeuw n.Chr. op voor dit gebouw. De poort van het fort van Siket werd opgegraven in 2000 om een nauwkeuriger datering te verkrijgen. Een put van 4 x 4 m werd geopend tussen de twee torens die de hoofdingang in de noordelijk muur van het fort flankeerden.
De opgraving heeft het sluitmechanisme voor de poort bloot gelegd alsmede massief stenen deurposten en een enorme stenen fries, bijna 2,5 m lang, met een inscriptie in het Latijn (zie de foto hierboven). De tekst vermeldt dat het fort hier gebouwd werd als hydreuma en noemt de Romeinse gouverneur in Egypte samen met de Romeinse gouverneur in Berenike. Een andere naam die genoemd wordt kan de naam zijn van de plaatselijke commendant. De inscriptie dateert het fort in het 9e jaar van de regering van Vespatianus (67-68 n.Chr.).
Een andere put werd uitgezet in de poort van het kleine (26 x 32 m) fort in Wadi Kalalat. Omdat de putten in de poort van zowel het fort van Siket als het grote fort (hydreuma) in Wadi Kalalat een inscriptie hadden opgeleverd werd verwacht dat ook hier een dergelijke inscriptie een duidelijke datering voor het fort zou geven. Helaas kwam hier geen officiële inscriptie aan het licht. Het was de bedoeling dat de put de gehele poort, in de oostelijke muur van het fort, zou blootleggen. De put werd daarom uitgezet tussen de twee torens die ooit de poort bewaakten, een half-ronde toren in het noorden en een rechthoekige, mogelijk verbouwde toren in het zuiden. De put was 4 x 6 m groot maar bleek alleen het noordelijke deel van de ingang te hebben getroffen die inderdaad in één fase gebouwd bleek. De mogelijk in twee fasen gebouwde zuidelijke zijde van de ingang lag net buiten de grenzen van deze put.
De tweede Venus van Berenike:
Naar
het begin van deze pagina.