In 1994 gaven zowel de Egyptische Oudheidkundige Dienst als de militaire autoriteiten toestemming aan de expeditie van de Universiteit van Delaware en de Universiteit Leiden om archeologische werkzaamheden te verrichten in zowel Berenike als het gebied tussen Berenike en de Nijl vallei. Gedurende dat eerste jaar werd de stad in kaart gebracht, aan de hand van de resten zichtbaar aan het oppervlak, en werden twee testputten geopend.
Van 1995 tot 1999 werd vooral aandacht besteed aan de grote gebouwen in het oosten van de stad, nabij de zee. De plattegrond van het gebouw in het uiterste noord-oosten van de stad deed een tempel vermoeden, maar in geen van de twee bouwfasen (opgegraven in 1995-1998 in de putten 4, 7 en 17) werd hiervoor een overtuigend bewijs gevonden. De vroegste resten in dit deel van de stad leken die van een pier of een kade te zijn.
Dit en andere aanwijzingen maakten duidelijk dat de stad zich geleidelijk naar het oosten verplaatste, daarbij de zich terugtrekkende zee volgend. In de onderste lagen in put 2 (opgegraven in 1994 en 1995), bijvoorbeeld, werd een grote muur gevonden die mogelijk gediend heeft als bescherming tegen het water. In de vierde eeuw werd een nieuw gedeelte van de stad over deze muur heen aangelegd toen de stad zich naar het oosten uitbreidde. Dit is in overeenstemming met het feit dat de oudste vondsen worden gedaan in het verre westen van de stad. Put 11 (opgegraven in 1996) toonde een vroeg-Ptolemeïsche stortplaats waarop waarschijnlijk het afval werd gestort van een werkplaats waar baksteen werd gemaakt. Put 13 (opgegraven in 1997) lag eveneens in het westen van de stad en toonde een enorme eerste-eeuwse vuilnisbelt bovenop een zandlaag die weer over een vroeg-Ptolemeïsche woonwijk, gebouwd in zandrijke tichelsteen, was gestoven.
Naar het einde van deze pagina.
Drie putten (8, 12 en 22) werden geopend in een tweede groot gebouw aan de zee-zijde van de stad. Terwijl in put 8 een rij fraaie bankjes werd blootgelegd (zie de foto hierboven), toonde put 12 een ruimte waar ooit op grote schaal voedsel werd bereid. Verschillende potten met visresten werden gevonden op een serie van steeds opnieuw herstelde vloeren, tegen de muren van een waarschijnlijk ooit behoorlijk stinkende binnenplaats. De voorlopige conclusie was dat deze twee kamers deel uitmaakten van een restaurant. De voorgevel van dit gebouw leek afgewend van de zee, met de hoofdingang in de westelijke muur. Het onderzoek van de oostelijke achterkant van dit gebouw is momenteel gaande (zie de volgende pagina).
In het zuid-oosten van de stad legde een diepe put (nummer 5 genoemd), waarin in drie opeenvolgende jaren werd gewerkt, een opslagplaats bloot die lange tijd gebruikt moet zijn geweest (zie de foto hieronder). Hier werden ook de eerste duidelijke aanwijzingen voor handel met India gevonden, zoals een grote hoeveelheid peperkorrels en de scherven van Indiaas aardewerk.
Naar het einde van deze pagina.
Put nummer 9 werd geopend in een raadselachtig heuvel meer naar het centrum van de stad. Deze put bleek de fundamenten te bevatten van wat waarschijnlijk een gebouw van meerdere verdiepingen is geweest. Misschien zelfs een vuurtoren, maar deze verklaring kan alleen juist zijn als wordt aangetoond dat het gebouw relatief vroeg gebouwd is. In de vierde eeuw was het namelijk niet langer zichtbaar vanaf de zee omdat het in die tijd was omgeven door nieuwe gebouwen, dichter bij de zee. Er werden in put 9 echter geen vondsten gedaan die ouder waren dan de vierde eeuw, op enkele verontreinigingen na. Helaas bleek het niet mogelijk de vroegste fasen van het gebouw bloot te leggen in verband met de diepte van de put en het dreigende instortingsgevaar.
Put 10 werd in 1996 begonnen als een 10 x 10 m put in het midden van de stad, tussen de grote tempel van Serapis en put 1 (opgegraven in 1994 en 1995). Het doel van put 10 is het verkrijgen van een volledig stratigrafisch overzicht van Berenike. Elk jaar wordt de put een meter kleiner gemaakt zodat het werk veilig blijft en de verontreiniging vanuit reeds opgegraven lagen wordt voorkomen. De put heeft reeds interessante architectuur opgeleverd, muren van koraalsteen en hergebruikt teakhout, waarschijnlijk afkomstig van schepen, met hoekstenen van gipssteen. Een deel hiervan moest worden afgebroken om oudere lagen te kunnen blootleggen. Onder de vondsten bevonden zich fragmenten van het fraaiste glas ooit gevonden in het Romeinse Rijk buiten Italië (zie de foto hieronder) en ook een voorraadpot met de grootse hoeveelheid peper ooit gevonden bij een archeologische opgraving in de Klassieke wereld (zie de foto op de pagina 'Inhoud'). Gedurende de latere fasen moet dit gebied een industriële bestemming hebben gehad ondanks dat het vlak naast de belangrijkste tempel van de stad gelegen was. In vroegere fasen werden de resten van houten kommen gevonden, met daarin zand, houtskool en mogelijk wierook. Dit zijn waarschijnlijk dezelfde 'kant-en-klare offergaven' waarvan grote hoeveelheden werden gevonden in de putten 6/16 (zie de tekst hierna) en 23/32 .
Naar het einde van deze pagina.
Ten westen van de Serapis tempel toonden twee putten, 6 en 16 genoemd, een interessante opeenvolging van godsdienstig gebruik. In 1995 werden hier offertafels, een gestyleerd beeld van een leeuw en delen van een bijna levensgroot bronzen beeld van een vrouw opgegraven. In 1996 werden deze vondsten aangevuld met een Griekse inscriptie die melding maakt van een wijding in 215 n.Chr. aan keizer Caracalla en zijn moeder Julia Domna door een Palmyreense boogschutter in Romeinse dienst. Deze inscriptie was echter ouder dan het bestaande gebouw. Nadat daar een tweede, twee-talige inscriptie was gevonden werd in 1997 besloten ook het aangrenzende gebied op te graven. Deze tweede inscriptie, in het Grieks met een 'samenvatting' in het Palmyreens, vermeldde de Romeinse gouverneur van Berenike en verschillende belangrijke Romeinse militairen (zie de foto op de pagina 'Publikaties'). De tekst vermeldt de Palmyreense god Hierobol en de naam van de beeldhouwer die een beeld of altaar vervaardigde, dat waarschijnlijk ooit ergens in hetzelfde gebouw stond. Put 16 legde een westelijk uitbouw bloot, geheel gebouwd van brokken fossiel koraal. Hierin werden de resten gevonden van tientallen houten offerkommen, gevuld met houtskool. Eén daarvan lag op een zogenaamd 'gehoornd' altaar van steen. De vloer waarop de muren indertijd gebouwd waren toonde nog de resten van een tichelstenen drempel met daarnaast een sfinx gesneden uit gipssteen (zie de foto hieronder) en een offertafel gemaakt van het bovenste deel van een amfoor. Dit gebied toonde een groot aantal fasen van bebouwing en verschillende godsdienstige functies. De houten offerkommen werden echter ook aangetroffen in eerdere fasen evenals in andere putten waarmee is aangetoond dat sommige godsdienstige gebruiken over lange perioden zijn voortgezet.
Naar het einde van deze pagina.
In 1997 en 1998 werden delen van de douane-archieven gevonden op de vroeg-Romeinse vuilnisbelt in het noorden van de stad, in de putten 13, 19, 29 en 31. Het grootste deel hiervan was geschreven in het Grieks, op potscherven, en betrof ‘laissez passer'-achtige documenten voor personen en goederen (zie de foto op de pagina 'Home'). Een klein deel was echter in het Latijn, Demotisch en nog een andere, niet geïdentificeerde, taal. Het archief noemde aan aantal namen en functies van inwoners van Berenike in de vroeg-Romeinse tijd naast enkele van de goederen die voor de bevoorrading van de schepen werden aangevoerd. Samen met het onderzoek van de opgegraven materialen, door een grote groep specialisten, wordt hiermee een nieuw inzicht verkregen in de stad, de bewoners en de rol die zij speelden binnen het Romeinse Rijk en de Egyptische beschaving.
De vroegste bewoningslagen die tot dusverre in Berenike zijn bloot gelegd dateren uit de vroeg-Ptolemeïsch tijd waarover weinig gegevens beschikbaar zijn omdat de Ptolemeïsche restem bijna overal door dikke Romeinse afvallagen bedekt zijn. Het beeld dat zich over de vroeg-Romeinse (eerste en tweede eeuw n.Chr.) inwoners van de stad vormt is dat van een grotendeels geromanizeerde bevolking met een diëet waarin kip, varkensvlees en vis een belangrijke rol speelden. Vanaf ongeveer de vijfde eeuw n.Chr., totdat de stad in het begin van de zesde eeuw n.Chr. werd verlaten, lijkt Berenike een meer op de woestijn georiënteerde bevolking gehad te hebben, met een diëet van voornamelijk schapen- en geitenvlees.
De eerste Venus van Berenike:
Naar
het begin van deze pagina.