Inleiding
De haven- en handelsplaats Berenike heeft ongeveer acht
eeuwen bestaan. In die acht eeuwen hebben vanzelfsprekend vele veranderingen
plaatsgevonden, mede wat betreft de demografie, etniciteit en activiteiten
van de bevolking. De nederzetting is ontstaan in de derde eeuw v. Chr.,
gedurende de Ptolemeïsche tijd, vermoedelijk rond 275 v. Chr. In eerste
instantie moet Berenike voornamelijk gediend hebben als haven voor de import
van Afrikaanse olifanten, voor de oorlogsvoering, en voor andere militaire
en diplomatieke doeleinden. De natuurlijke omstandigheden ter plaatse maken
Berenike zeer geschikt als haven. De constructie van een werkelijke haven
zou dan ook pas hebben plaatsgevonden tijdens de regering van Tiberius
(14-37 n. Chr.).
Een eerste beschrijving van de oorspronkelijke bevolking wordt gevonden bij Procopius die twee groepen beschrijft, de in het zuiden wonende Nobatae en een nomadische groep, de Blemmyes. In het geval van Berenike zijn er nog meer bijkomende factoren die het bestuderen van de bevolking erg moeilijk maken. Het feit dat we hier met een havenstad te maken hebben bijvoorbeeld: een haven kent immers constant invloeden van buitenaf waarbij de bevolking en de materiële nalatenschap daarvan sterk worden beïnvloed door de contacten met verre gebieden. Het is lastig om in het archeologisch archief te herkennen wat import is, wat gemaakt en gebruikt is door een in Berenike aanwezige etnische groep en wat lokaal is gemaakt onder de invloed van trends van buitenaf.
De laatste theorie over de samenstelling en etniciteit van de bevolking is de volgende. Van 300 v. Chr. tot en met het begin van onze jaartelling was Berenike een Ptolemeïsche nederzetting met een bevolking voornamelijk bestaande uit Egyptenaren uit de Nijl-vallei en een Grieks-Romeinse elite. In de eerste eeuw n. Chr. breekt er een periode van ongekende voorspoed en groei aan, hetgeen weerspiegeld wordt in een toenemende 'romanisering' van de bevolking. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid voor bevolkingsgroepen uit India en, wat later, uit Palmyra (in Syrië). Ook uit andere historische bronnen is bekend dat deze Palmyrenen als boogschutters en kameelruiters deel uitmaakten van het Romeinse leger in Egypte. Op basis van de verscheidenheid aan gebouwen met een religieuze functie in de stad zou men nog meer groepen mogen verwachten, maar onomstotelijk bewijs daarvoor ontbreekt.
Archeologisch materiaal uit de derde eeuw n. Chr. toont een sterke afname van de activiteiten, een beeld dat door de schriftelijke bronnen echter wordt tegengesproken. Een afname zou mede verklaard kunnen worden door een uitbraak van de pest, in 166 n. Chr., en de algemene onrust op zowel het politieke als het economische vlak in het gehele Romeinse Rijk. In de tweede helft van de vierde eeuw n. Chr. breekt opnieuw een periode van bloei aan, en van wederom een sterke Grieks-Romeinse aanwezigheid. Daarnaast is in deze tijd de opkomst van twee verschillende groepen te zien. Allereerst een groep met een meer op de woestijn georiënteerde levenswijze die wellicht dezelfde zou kunnen zijn als de eerder genoemde Blemmyes. Daarnaast zijn er minder duidelijke aanwijzingen voor een andere groep die meer op de zee georiënteerde zou zijn geweest, dit zouden de zogenaamde Ichtyophagoi ('Vis-eters') geweest kunnen zijn zoals die genoemd worden in de historische bronnen. Na het begin van de zesde eeuw raakt Berenike geleidelijk in verval hoewel in een historische bron vermeld wordt dat Berenike in 524 n. Chr. nog steeds als haven actief is. Na de verovering van Egypte door de Arabieren wordt een geheel nieuwe haven gesticht, ongeveer 90 km. ten zuiden van Berenike, ten behoeve van de bedevaart naar Mekka.
Demografie
Een demografische reconstructie van een historische plaats
is altijd moeilijk maar zeker wanneer de archeologische gegevens nauwelijks
kunnen worden aangevuld met historische gegevens. Een degelijke reconstructie
van Berenike wordt nog verder bemoeilijkt door het feit dat een groot deel
van de overblijfselen van die stad in de jaren 1970, om militaire redenen,
met behulp van een bulldozer zijn afgevlakt (Sidebotham en Wendrich, 1995).
Mede hierdoor kunnen alleen van de nederzettingen in de Vroeg-Romeinse
en de Laat-Romeinse periode de oppervlakten worden bepaald: respectivelijk
10,5 en 5,0 hectare (Wendrich, 1998). De bevolkingsdichtheid van moderne
steden variëert van 55 tot 538 personen per hectare (Jameson et
al., 1994). Dit zou betekenen dat tussen de 577 en 5.649 personen in
Berenike geleefd hebben in de Vroeg-Romeinse tijd, tegenover tussen de
275 en 2.690 in de Laat-Romeinse tijd. Het is daarbij echter zeer de vraag
of Berenike, een havenstad ver verwijderd van de rest van de bewoonde wereld
en mogelijk niet eens gedurende het gehele jaar bewoond, vergelijkbaar
is met een moderne stad of zelfs met een andere Egyptische stad uit dezelfde
periode.
Een andere methode om tot een schatting van het aantal inwoners van een nederzetting te komen is gebaseerd op het aantal woningen. Gedurende de laatste fase lijkt de stad bestaan te hebben uit een groot aantal gebouwen waarvan er ongeveer 100 waarschijnlijk als woning in gebruik zijn geweest (Wendrich, 1998). Wanneer wordt uitgegaan van gezinnen van gemiddeld vijf personen dan zou dit betekenen dat de stad in die tijd werd bewoond door ongeveer 500 mensen. Hierbij is het echter de vraag of dergelijke gezinnen in Berenike, dat zoals hierboven uitgelegd niet als een 'normale' stad beschouwd kan worden, inderdaad aanwezig waren. Elementen voor het antwoord op deze vraag kunnen worden gevonden in de bestudering van de in de omgeving van Berenike aangetroffen graven (Barnard, 1997). Er zijn zeker 500 graven geteld op de toppen van de tafelbergen ten zuid-westen van Berenike. Deze dateren allemaal uit de Laat-Romeinse periode hetgeen mogelijk verklaard kan worden uit het feit dat in vroegere tijden de overledenen werden teruggebracht naar de plaast waar zij vandaan kwamen (Kaper en Wendrich, 1998). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat in de Laat-Romeinse tijd de stad permanent werd bewoond door volledige gezinnen terwijl dat eerder niet het geval was.
Een derde benadering om een schatting te maken van het aantal inwoners van een stad gaat uit van de watervoorziening, die in het geval van Berenike waarschijnlijk bestond uit het in leren zakken op de rug van lastdieren aanvoeren van water uit bronnen in het Rode Zeegebergte. De maximale hoeveelheid water die zo kon worden aangevoerd bepaalde direct het maximum aantal inwoners van Berenike. Een dergelijke schatting moet echter wachten tot meer gegevens hieromtrent bekend zijn.
Het achterland
De activiteiten in het achterland van Berenike blijken
duidelijk uit de resultaten van constante zoektochten naar antieke resten
van het team, met behulp van oude Toyota pick-up trucks maar ook moderne
GPS-ontvangers en electronische afstandsmeters, in de wijde omgeving van
Berenike. In een aantal van de gevonden nederzettingen en versterkte waterplaatsen
(hydreumata) hebben in het kader daarvan ook opgravingen plaatsgevonden,
zoals in Hitan Shenshef, Wadi Kalalat, en Abu Qreiya (Vetus Hydreuma).
Zo zijn in de antieke goudmijnen bij Al-Ileiga enkele Ptolemeïsche potscherven gevonden en ook in het fort bij Bir Abraq, hoewel dat waarschijnlijk ook nog in de Romeinse tijd gebruikt werd (Sidebotham, 1995). Dit ondersteunt de theorie dat de overheid in die tijd slechts het gebied probeerde te beheersen en waardevolle goederen, zoals goud en olifanten, zo snel mogelijk probeerde te verplaatsen naar de Nijl-vallei.
Later, in de Vroeg-Romeinse periode, werd een serie forten en hydreumata gebouwd. De functie daarvan is duidelijk in Wadi Kalalat, Siket en Abu Qreiya: het verzekeren van de watervoorziening van Berenike (Sidebotham en Zitterkopf, 1996). Wat precies de functie is geweest van het fort, en de veel latere nederzetting, in Wadi Shenshef ligt minder voor de hand. Misschien vond hier op beperkte schaal landbouw plaats waarvan de producten beschermd moesten worden tegen de oorspronkelijk inwoners van de woestijn of misschien diende het slechts als militaire uitkijkpost.
In de Laat-Romeinse tijd ontstonden verschillende nederzettingen in de omgeving van Berenike, zoals Hitan Rayan, Hitan Shenshef en Qaria Mustafa 'Amr Gama'a. Wat precies het verband is geweest tussen deze nederzettingen en Berenike is nog onduidelijk maar zij verschillen evenveel van elkaar als van Berenike. Zo bestaat Hitan Rayan uit 141 zeer simpele huizen, slechts 30 ervan hebben drie of meer kamers, terwijl Hitan Shenshef bestaat uit een groot aantal monumentale gebouwen en tenminste 46 kapelletjes (Aldsworth en Barnard, 1996 en 1997). Beide nederzettingen hebben een grafveld en een bron in de directe omgeving, die weer ontbreken bij Qaria Mustafa 'Amr Gama'a. Deze nederzetting lijkt overigens meer op Hitan Rayan dan op Hitan Shenshef, met 109 simpele huizen waarvan er slechts 8 drie of meer kamers bezitten. Voor elk van deze nederzettingen geldt echter dat het onduidelijk is wat precies de reden van hun ontstaan is geweest.
Aanvullend onderzoek
Opgravingen in Hitan Shenshef hebben aangetoond dat het
afval van nog welvarender personen afkomstig moet zijn geweest dan in Berenike,
hoewel de hoeveelheid ervan veel minder is (Gould, 1998). Eén van
de mogelijke verklaringen is dat Hitan Shenshef gebruikt werd door de inwoners
van Berenike in tijden dat er daar niet gehandeld werd. Die handel was
immers grotendeels afhankelijk van de moesson en vond waarschijnlijk alleen
plaats gedurende een beperkte tijd van het jaar. Waarom die, overduidelijk
rijke handelaren niet met de laatste karavaan naar de Nijl-vallei reisden
is onduidelijk, tenzij zij zich meer in de woestijn thuisvoelden dan elders.
Het kan dus zijn, maar bewezen is dat allerminst, dat Hitan Shenshef voornamelijk
door Blemmyes bewoond werd.
De Blemmyes zullen een belangrijk onderdeel vormen van het vervolg-onderzoek in Berenike. Reeds gedurende de eerste campagne, in januari en februari 1994, werd daar een aantal bijzondere potscherven gevonden. Zij bleken afkomstig van zorgvuldig met de hand, en dus niet op een pottenbakkerswiel, vaatwerk en waren voorzien van ongebruikelijke, geometrische en vaak asymmetrische versieringen. Later bleken dergelijke scherven, en zelfs complete kopjes, bakjes en schaaltjes, ook gevonden in de Beneden-Nubië: de Nijl-vallei tussen de eerste en de tweede stroomversnelling (respectievelijk bij Aswan en bij Wadi Halfa). Zowel daar als in Berenike blijken zij vervaardigd in de vierde of de vijfde eeuw n. Chr. (Rose, 1995). Inmiddels zijn dergelijke vondsten ook bekend van verschillende nederzettingen in de Oostelijke Woestijn van Egypte en Soedan en worden de scherven aangeduid als het 'Oostelijke Woestijn vaatwerk'. Nauwkeurig onderzoek hiervan zal hopelijk een licht werpen op de oorspronkelijke bewoners van dit gebied die anderszins maar weinig sporen hebben achtergelaten.
Eén van de andere sporen zijn mogelijk de typische graven die overal in het gebied worden aangetroffen. Dit zijn ronde tombes met een diameter van 3-4 meter en ongeveer 75 cm. hoog waarin de overledene, waarschijnlijk in foetale houding, werd begraven in een stenen doodskist. Het feit dat tot op heden geen van deze graven intact is aangetroffen maakt het moeilijk daarover iets met zekerheid te zeggen (Barnard, 1997). Nadere bestudering van de ruïnes van deze tombes, en hun inhoud, zal zeker nog belangrijke gegevens kunnen opleveren over de bewoners van Berenike en de woestijn daaromheen.
Bibliografie
A Greek Countryside. The Southern Argolid from prehistory to the present
day; door: Jameson, Runnels en Van Andel. Stanford University Press, 1994.
'East and West in Roman Egypt. An introduction to Life on the fringe'; door O.E. Kaper en W.Z. Wendrich. In: Life on the fringe. Living in the Southern Egyptian deserts during the Roman and early Byzantine periods; door: O.E. Kaper. Leiden Research School CNWS, 1998; blz. 1-4.
'Fringes are anchored in warp and weft. The relations between Berenike, Shenshef and the Nile valley'; door W.Z. Wendrich. In: Life on the fringe. Living in the Southern Egyptian deserts during the Roman and early Byzantine periods; door: O.E. Kaper. Leiden Research School CNWS, 1998; blz.243-251.
'Report on the handmade sherds'; door: P.J. Rose. In: Berenike 1994. Preliminary report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1995; blz. 41-43.
'Survey of the hinterland'; door: S.E. Sidebotham. In: Berenike 1994. Preliminary report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1995; blz. 85-101.
'Survey of the Hinterland'; door: S.E. Sidebotham en R.E. Zitterkopf. In: Berenike 1995. Preliminary report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1996; blz. 357-410.
'Survey of Hitan Rayan'; door: F.G. Aldsworth en H. Barnard. In: Berenike 1995. Preliminary report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1996; blz. 411-440.
'Human bones and burials'; door: H. Barnard. In: Berenike 1996. Report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1998; blz. 389-401.
'Survey of Shenshef'; door: F.G. Aldsworth en H. Barnard. In: Berenike 1996. Report of the excavations at Berenike (Egyptian Red Sea Coast) and the survey of the Eastern Desert; door: Steven E. Sidebotham en Willemina Z. Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1998; blz. 427-443.
'Excavations at Shenshef'; door: D.A. Gould. In: Berenike 1997. Report
of the excavations at Berenike and the survey of the Egyptian Eastern Desert,
including excavations at Shenshef; door: Steven E. Sidebotham en Willemina.Z.
Wendrich (eds.). Leiden, Research School CNWS, 1999; blz. 371-383.